Een eerste overeenkomst tussen schaatsen en wielrennen is dat het uithoudingsvermogen van hart en longen verbetert, ervan uitgaande dat een duurgetrainde wielrenner ook veel rondjes probeert te schaatsen op de ijsbaan en zich niet stort op het sprinten.
Sprinten op de schaats is geen goede training om het duurvermogen te verbeteren.Tijdens de schaatsbeweging zijn voornamelijk de strekkers van het knie- en heupgewricht actief. Tijdens het wielrennen zijn ook de strekkers van het kniegewricht de spieren die de meeste arbeid leveren. Daarnaast, maar in veel mindere mate zijn tijdens het fietsen ook de buigers van het knie- en heupgewricht actief. Een belangrijke overeenkomst tussen de schaats en de fietsbeweging is dus dat bij beide sporten de strekkers van het kniegewricht concentrisch samentrekken.Toch zijn er ook verschillen in de beweging tussen beide sporten. Een daarvan is de tijdsduur van het leveren van vermogen tijdens een cyclus. De afzettijd, en dus het leveren van vermogen, bij het schaatsen bedraagt maar 10 tot 20% van de totale cyclustijd, terwijl bij het wielrennen 80% van de cyclustijd vermogen wordt geleverd. Dit betekent dat de spieren tijdens het schaatsen meer kracht moeten leveren dan tijdens het fietsen.
Om goed in balans te kunnen blijven en om goed diep te kunnen zitten tijdens het schaatsen, zullen met name de beenspieren, maar ook de rugspieren een statische contractie moeten leveren. Deze statische contractie hoeft niet geleverd te worden tijdens het fietsen.De twee sporten komen dus niet geheel overeen, maar er zijn voldoende overeenkomsten om de ene sport te gebruiken om te verbeteren in de andere sport.